zaterdag, februari 02, 2008

NWD

De professor komt moeilijk op gang. Niet omdat hij nerveus is, maar omdat hij normaliter geen tijd heeft voor sociale activiteiten die niet echt bijdragen aan de ontwikkeling van de wetenschap. En omdat hij een turbo-nerd is natuurlijk, maar dat is hetzelfde. Het toespreken van een zaal vol wiskundeleraren, op één of andere manier afgekomen op de volstrekt nutteloze vraag of L.E.J. Brouwer gelijk had of niet, brengt hem wellicht een beetje in de war. Zijn praatje is expres low-brow, zodat iedereen het kan begrijpen. Hij moet er moeite voor doen en overdrijft het in één moeite door. Een oneindige rij, een rij die ..... nooit ..... meer ...... ophoudt. Ja ja professor, we hebben de gedachte wel zo'n beetje te pakken hoor.
Als iemand uit de zaal een vraag stelt doet de professor zijn uiterste best de vraag serieus te nemen. De vraag is zo dom dat het niet eens een vraag is. De professor zucht alleen van binnen, zodat niemand het hoort. Hij laat de vragensteller in zijn waarde en gaat niettemin met ferme hand en nauwe bocht om het gezwatel heen. Heel knap. En nu weer verder.
Het gaat over Brouwer. Ik ben er tegen. Dat de manier waarop wij kennis verwerven enige relevantie heeft voor de vraag wat waar is vind ik nogal dubieus. Ik ben toch een soort van platonist, volstrekt anti-pomo, en dat met duivels plezier, zelfs in het weekeinde (Lees Whitehead: in het weekeinde debateren de wiskundigen over de grondslagen van hun vak, maar door de week zijn ze allemaal platonist.) Na afloop confronteer ik de professor met mijn bezwaren. Hij blijft natuurlijk minzaam glimlachen; hij mag dan een soort van wiskundige Mr. Bean zijn, maar hij heeft ook al heel lang geleden geleerd hoe je met non-valeurs moet omgaan. In hun waarde laten. Glimlachen.