woensdag, november 28, 2007

Bé-enner (ad rem)

De presentatie van de Nederlandse vertaling van Schleiermachers 'Reden über die Religion' trekt veel publiek. Ik ben er omdat Herman er is. Hij heeft de inleiding bij het boek geschreven en is voor één avond in Amsterdam, overgevlogen vanuit het verre Oostenrijk. Hermans voordracht is uitstekend, het relaas van de vertaler is grappig, en Antoine Bodar neemt het eerste exemplaar beleefd in ontvangst. Dan mag het publiek reageren. De ene na de andere al wat oudere heer laat weten dat ze in het betoog van de mannen achter het podium vooral de naam van de door hen zo bewonderde ......... node gemist hebben. En dat hun geliefde ....... toch wel erg goed past in het discours rond Schleiermacher. Vreemd dat de inleiders het niet over ....... gehad hebben! De naam op de stippeltjes varieert van Menno ter Braak tot Heraclitus. Ik weersta de neiging om te roepen dat ik het een schande vind dat mijn moeder in het hele verhaal geen één keer voorkwam.
Later, in café de Zwart, zitten we vlak naast de Gelauwerde Grote Schrijver. De G.G.Sch. drinkt glaasjes wodka met bier, een vreemde combinatie, maar hij houdt het aardig vol. Ik verlaat het café om geld uit de muur te halen. Bij mijn terugkeer merkt G.G.Sch. op dat de mensen die het café betreden steeds langer worden. Ik zeg: "Het is maar goed dat je na je veertigste weer korter wordt. Maar de haargrens keert niet terug." Ik weet niet waar ik het vandaan haal, en zo grappig is het nou ook weer niet, maar G.G.Sch. draait zich naar me toe, geeft me een hand, en zegt: "Zo ken ik je weer."